(Grieks) (pdf)

[1] Vroeger, geachte raad, dacht ik dat het mogelijk was voor wie dat wilde, om niet met rechtzaken of gedoe te maken te krijgen, als hij zich maar rustig hield. Nu ben ik echter zo onverwachts tussen beschuldigingen en laaghartige valse aanklagers terecht gekomen, dat zelfs degenen die nog niet geboren zijn al moeten vrezen voor wat hun te gebeuren staat, als dat überhaupt mogelijk was. Want dankzij dit soort mensen dreigen dezelfde gevaren zowel voor wie niets misdaan hebben als voor wie veel misdaden hebben gepleegd. [2] Wat de rechtzaak zo lastig voor mij maakt, is dat ik er eerst voor werd aangeklaagd een olijfboom van mijn land te hebben weggehaald, en bij het verzamelen van hun informatie hebben ze de mensen benaderd die de vruchten van de heilige olijfbomen hadden gekocht. Maar omdat ze met die methode niets konden vinden dat ik misdaan had, zeggen ze nu dat ik de heilige plek geruimd heb, ervan uitgaande dat het voor mij ondoenlijk is om die beschuldiging te weerleggen en dat het hun juist meer mogelijkheden biedt om te zeggen wat ze maar willen. [3] Ook moet ik nu ter verdediging van mijn thuis en mijn bezit de strijd aangaan over een zaak waarvoor hij na lange voorbereiding gekomen is, net nu ik het tegelijkertijd te horen gekregen heb met u die een uitspraak in deze zaak zal doen. Niettemin zal ik proberen u alles vanaf het begin duidelijk te maken.

[4] Want dit stuk grond was van Peisandros, maar toen diens goederen verbeurd verklaard waren, ontving Apollodoros van Megara ze kostenloos van de gemeenschap en bedreef hij er enige tijd landbouw op, maar een korte tijd voor de Dertig kocht Antikles het van hem en verpachtte het, en toen er weer vrede was, kocht ik het van Antikles. [5] Geachte raad, ik beschouw het nu dus als mijn taak om aan te tonen dat er geen olijfboom of heilige stronk op het stuk grond aanwezig was, toen ik het in bezit kreeg. Ik meen immers dat ik over de voorgaande periode niet met recht gestraft kan worden, zelfs al stonden er vroeger heilige olijfbomen. Want als ze niet door ons toedoen zijn verwijderd, dan is het absoluut onjuist dat wij voor andermans fouten als misdadigers onder beschuldiging staan. [6] U weet allemaal dat de oorlog de oorzaak is van veel ellende. Zo werden de verder afliggende landerijen door de Spartanen verwoest en werden degene die dichtbij liggen door onze vrienden geplunderd. Hoe kan ik dan nu van rechtswege straf krijgen voor rampen die de stad toen zijn overkomen? [7] Bovendien bleef dit stuk grond, nadat het in de oorlog verbeurd was verklaard, meer dan drie jaar onverkocht. Het hoeft niet te verbazen als ze in die periode de heilige olijfbomen omhakten, een tijd waarin wij niet eens ons eigen bezit konden beschermen. Geachte raad, u weet, als mensen die aan deze zaken groot belang hechten, dat er in die tijd vele boomgaarden waren met zowel heilige als privéolijfbomen. De meeste daarvan zijn nu omgehakt en de grond is kaal geworden. En hoewel dezelfde personen ze in vredes- en oorlogstijd in bezit hadden, vindt u het niet nodig om hen straf te geven, nadat anderen ze omgehakt hebben. [8] Dus als u mensen die hun land al die tijd gecultiveerd hebben, van schuld vrijspreekt, dan lijkt me toch zeker dat degenen die het pas in vredestijd gekocht hebben, zonder straf van uw kant blijven.

[9] Maar hoewel ik nog veel kan zeggen over wat er vroeger gebeurd is, geachte raad, beschouw ik wat er gezegd is als voldoende. Nadat ik het stuk grond dus had overgenomen, verpachtte ik het nog voordat er vijf dagen voorbij waren aan Kallistratos, in het jaar dat Pythodoros archont was. [10] Twee jaar lang bewerkte hij de grond, zonder dat hij daar een privéolijfboom, een heilige olijfboom of een heilige stronk bij had ontvangen. In het derde jaar werkte Demetrios hier er een jaar, en in het vierde jaar verpachtte ik het aan Alkias, een vrijgelatene van Antisthenes, die gestorven is, en daarna pachtte Proteas het op gelijke wijze voor drie jaar. Getuigen, kom naar voren, alstublieft.

[Getuigen]

[11] Nadat die tijd verstreken was, bewerkte ik het stuk grond zelf. De aanklager zegt dat er in het jaar dat Souniades archont was, een heilige stronk door mij is uitgehakt. Maar degenen die er daarvoor gewerkt hebben en die vele jaren door mij ingehuurd zijn, hebben tegenover u getuigd dat er geen heilige stronk op dat land stond. Hoe zou iemand nog duidelijker kunnen aantonen dat de aanklager liegt? Want het kan niet zo zijn dat iemand die later ergens werkt, iets weghaalt dat er vroeger niet stond.

[12] Geachte raad, in het verleden zou ik mij ergeren over iedereen die zei dat ik slim en precies ben en niets zomaar of zonder reden doe, omdat ik zou menen dat er meer gezegd werd dan mij toekwam. Maar nu zou ik willen dat u allemaal deze opvatting over mij had, zodat u van mening bent dat als ik dit soort dingen zou ondernemen, ik erover na zou denken welk voordeel het mij zou opleveren als ik de stronk zou verwijderen en welk nadeel als ik hem zou laten staan, en ook wat ik zou bereiken als ik onopgemerkt zou blijven en welke straf ik van u zou krijgen als ik ontdekt zou worden. [13] Want voor alle mensen geldt dat ze dit soort dingen niet uit baldadigheid doen, maar voor de winst, en het is logisch voor u om het vanuit dit perspectief te bekijken en voor de tegenpartij om hun beschuldigen hierop te baseren, namelijk welk voordeel het aan de onrechtplegers gebracht heeft. [14] Maar hij  zou niet kunnen aantonen dat ik door armoede gedwongen werd om een werk als dit te ondernemen, en evenmin dat de grond voor mij waardeloos werd doordat er een heilige stronk stond, of dat hij de wijnranken in de weg stond, of dat hij te dicht bij het huis stond, of dat ik onbekend was met het risico dat ik bij u zou lopen. [15] En als ik zoiets had gedaan, dan zou ik duidelijk bewijs geleverd hebben dat mij veel grote straffen te wachten stonden. Want allereerst zou ik de stronk overdag hebben uitgehakt, alsof het niet nodig was om bij iedereen uit het zicht te blijven, maar alsof alle Atheners het mochten weten. Ja, als de zaak alleen maar iets schandaligs was, misschien dat iemand de voorbijgangers dan had kunnen negeren, maar in dit geval zou ik geen risico op een schandaal lopen, maar op de zwaarst mogelijke straf. [16] Hoe zou ik niet de ongelukkigste van alle mensen zijn, als ik mijn eigen slaven de rest van mijn leven niet meer als dienaren zou hebben, maar als meesters, omdat ze weet hadden van een werk als dit? Ook als zij de grootste misdaden tegenover mij zouden plegen, zou ik hen geen straf kunnen geven, want ik zou maar al te goed weten dat het in hun macht lag om mij te straffen en zelf vrije mensen te worden, door mij aan te geven. [17] En dan nog, ook als het mij gegeven was om mij geen zorgen te maken over mijn slaven, hoe zou ik, met zoveel mensen die er gepacht hebben en ervan wisten, het aangedurfd hebben om de heilige stronk te ruimen voor een kortstondige winst, terwijl er geen verjaringstermijn staat op het risico, en het voor allen die de grond bewerkt hebben gelijkelijk een plicht was dat de stronk ongedeerd bleef, zodat als iemand hen zou beschuldigen, zij met de vinger zouden kunnen wijzen naar degene aan wie ze de grond hebben overgedragen? In werkelijkheid blijken zij mij echter vrij te spreken en, als ze liegen, zichzelf medeplichtig te maken. [18] En zelfs als ik ook dit had geregeld, hoe had ik dan alle voorbijgangers kunnen overhalen, of de buren, die niet alleen de dingen van elkaar weten die voor alle mensen te zien zijn, maar ook achter de dingen komen die we verborgen houden om het niemand te laten weten? En het geval wil dat sommigen van hen weliswaar vrienden van mij zijn, maar anderen in conflict met mij zijn over mijn bezit. [19] Hij had hen als getuigen moeten oproepen, in plaats van alleen maar brutale beschuldigingen te uiten, hij die zegt dat ik erbij stond en dat mijn huisslaven de stronk uithakten en dat de ossendrijver hem inlaadde en wegreed, terwijl hij het hout meenam.

[20] Ja, Nikomachos, toen, op dat moment, had je de aanwezige getuigen moeten oproepen en de zaak openbaar moeten maken! Je zou mij geen enkele kans op verdediging gelaten hebben en zelf zou je, als ik je vijand was, op deze manier wraak op mij genomen hebben, en als je het voor de gemeenschap deed, dan zou je met een dergelijke bewijsvoering geen valse aanklager geleken hebben, en als je winst wilde maken, dan had je het toen maximaal gekregen. [21] Omdat de zaak immers openbaar zou zijn, zou ik menen dat er voor mij geen andere redding was dan jou af te kopen. Maar geen van die dingen heb je gedaan, en nu verwacht je dat ik op basis van jouw woorden veroordeeld word en beweer je dat niemand voor jou wil getuigen vanwege mijn macht en mijn geld. [22] Als je op het moment dat jij zegt dat je mij de heilige olijfboom zag weghalen, de negen archonten erbij had gehaald, of een aantal anderen van de Areopaag, dan had je geen andere getuigen nodig gehad, want degenen die het oordeel in deze zaak zouden spreken, zouden weten dat je de waarheid sprak!

[23] Ik heb dus met een hoogst merkwaardige situatie te maken: als hij getuigen had aangevoerd, dan had hij gewild dat we ze zouden geloven, maar nu hij er geen heeft, vindt hij dat dit ook tegen mij spreekt. En over hem sta ik niet verbaasd, want iemand die vals beschuldigt, zal nooit tegelijk zonder argumenten en zonder getuigen zitten, maar ik mag toch hopen dat u niet dezelfde mening heeft als hij. [24] Want u weet dat er veel heilige olijfbomen op de vlakte staan, en verbrande bomen op mijn andere landerijen, die ik, als ik dat had gewild, met veel minder risico had kunnen weghalen en uithakken en waarvan ik me de grond had kunnen toeëigenen. Die misdaad was immers veel minder zichtbaar geweest, omdat het er zoveel zijn. [25] In werkelijkheid, echter, hecht ik aan hen net zoveel belang als aan mijn vaderland en de rest van mijn bezit — volgens mij zijn het immers die twee dingen die nu voor mij in gevaar zijn. En ik zal uzelf als getuigen daarvoor aanvoeren, u die elke maand komt inspecteren en die ieder jaar opzichters stuurt, van wie niemand mij ooit nog bestraft heeft omdat ik de grond rond de heilige olijfbomen zou hebben bewerkt. [26] Het lijkt me toch niet dat ik me enerzijds zo druk maak over kleine straffen en anderzijds het gevaar voor mijn eigen leven zozeer verontachtzaam, en ook niet dat ik enerzijds volgens u zo goed voor al die olijfbomen zorg, waarmee ik maar al te gemakkelijk iets verkeerds had kunnen doen, en anderzijds voor iemand aangezien word die een heilige olijfboom weghaalt, die ik niet had kunnen uitgraven zonder gezien te worden.

[27] Geachte raad, zou het mij beter uitkomen om de wet te overtreden terwijl de democratie van kracht is, of ten tijde van de Dertig? En ik bedoel daarmee niet dat ik in die tijd een machtig man was, of dat ik nu door de mensen niet vertrouwd wordt, maar dat het toen voor iedereen die maar wilde gemakkelijker was om onrecht te plegen dan nu. Maar het zal blijken dat ik ook in die periode geen misdaad van deze soort, of van enige andere soort, heb begaan. [28] Waarom, als u hier zo scherp op let, zou ik dan, tenzij ik mijzelf het meeste kwaad toewens van alle mensen, eraan beginnen om een heilige olijfboom weg te halen van mijn grond, waar geen enkele boom op staat, maar waar wel die ene olijfstronk stond, zo beweert hij, en waar een weg helemaal omheen loopt, waar aan beide kanten buren naast wonen, grond die geen omheining heeft en van alle kanten goed zichtbaar is? Wie zou het in zo’n situatie wagen om zoiets te ondernemen? Ik vind het merkwaardig dat u, [29] aan wie door de gemeenschap voor eeuwig de opdracht is gegeven om zorg te dragen voor de heilige olijfbomen, mij nog nooit hebt bestraft als iemand die te dicht bij zo’n boom heeft gewerkt, en dat u mij nog nooit onder beschuldiging hebt gesteld voor het verwijderen ervan, maar dat hij, die zijn eigen landbouwgrond niet eens in de buurt heeft liggen, die niet de taak van inspecteur heeft en die niet oud genoeg is om iets hierover te weten, mij ervoor aanklaagt dat ik een heilige olijfboom van mijn land zou hebben verwijderd.

[30] Ik vraag u dan ook om dit soort uitspraken niet geloofwaardiger te achten dan daden, en om het niet te accepteren wanneer mijn vijanden zo praten over dingen waar u zelf van afweet. Laat uw overwegingen gebaseerd zijn op wat er gezegd is en op al het andere dat ik voor de gemeenschap gedaan heb. [31] Want ik heb alles wat mij is opgedragen met groter enthousiasme verricht dan waar ik door de stad toe verplicht was, bij het triërarch zijn, bij het betalen van belasting, bij het choreeg zijn en bij het verrichten van al mijn andere diensten met niet minder vrijgevigheid dan wie van de burgers ook. [32] En ook als ik dat alles op afgemeten wijze en niet met enthouasiasme had gedaan, zou ik geen strijd in de rechtbank hebben hoeven leveren over ballingschap of de rest van mijn bezit, maar ik zou wel meer bezit gehad hebben, zonder enig onrecht te begaan of mijn leven in gevaar te brengen. Als ik daarentegen datgene gedaan had waarvan hij mij beschuldigt, dan zou ik daar niets mee opgeschoten zijn, maar mijzelf wel in gevaar hebben gebracht. [33] U zult het er allemaal toch wel mee eens zijn dat het rechtvaardiger is om bij grote zaken groot bewijs te leveren, en dat er meer geloof gehecht moet worden aan iets waarover de hele stad getuigt, dan iets waarover hij als enige beschuldigingen uit.

[34] Geachte raad, er is nog iets dat u in overweging moet nemen. Ik ben namelijk met getuigen naar hem toegegaan en heb hem gezegd dat ik nog steeds alle dienaren had die in mijn bezit waren op het moment dat ik het stuk grond overnam, en dat ik bereid was, als iemand het zou willen, om hen af te staan om te folteren[1], omdat ik meende dat dit een duidelijker bewijs zou vormen dan zijn woorden en mijn daden. Maar hij wilde niet [35] en zei dat er aan slaven niets betrouwbaar was. Maar mij lijkt het gek te zijn als slaven onder foltering wel hun eigen schuld bekennen, hoewel ze goed weten dat ze zullen sterven, maar als ze, wanneer het hun meesters betreft, die ze van nature zeer slecht gezind zijn, het liever zouden verdragen gefolterd te worden dan hun meesters aan te geven en zo bevrijd te worden van het lijden waarin ze zich bevinden. [36] Geachte raad, ik denk dat het voor iedereen duidelijk is dat als ik mijn mensen niet zou afstaan wanneer Nikomachos daar om vroeg, ik de indruk zou wekken dat ik mij van mijn schuld bewust was. Dus nu ik ze wel wilde afstaan, maar hij ze niet wilde aannemen, is het gerechtvaardigd om over hem dezelfde opvatting te hebben, te meer daar het risico voor ons beiden niet hetzelfde is. [37] Want als zij over mij zouden zeggen wat hij graag zou willen, dan zou er voor mij geen mogelijkheid zijn geweest mij nog vrij te spreken, maar als ze niet met hem zouden instemmen, dan zou hij daarmee geen enkele straf oplopen. Daarom zou hij hen dus eerder moeten accepteren dan dat ik ze zou moeten willen afstaan. Zelf ben ik echter tot die bereidwilligheid gekomen, omdat ik geloofde dat het in mijn voordeel zou zijn wanneer u zowel met folteringen als met getuigenissen als met bewijsvoeringen de waarheid over deze zaak te weten zou komen. [38] Geachte raad, u moet zich afvragen wie u meer moet geloven: diegenen voor wie veel mensen hebben getuigd, of diegene voor wie niemand dat heeft aangedurft, en ook of het waarschijnlijker is dat hij liegt zonder daarbij risico te lopen, of dat ik met zo’n groot risico zulk een daad zou verrichten, en ook of u denkt dat hij de stad een dienst bewijst, of dat hij valse beschuldigingen uit om er zelf beter van te worden. [39] Persoonlijk denk ik dat u meent dat Nikomachos deze rechtzaak is begonnen omdat hij daartoe door mijn vijanden is overgehaald, niet in de hoop om mij als misdadiger te ontmaskeren, maar in de verwachting dat hij geld van mij zou krijgen. Want omdat dit soort rechtzaken de meest beschadigende zijn en de lastigste om te voeren, proberen alle mensen ze zo veel mogelijk te vermijden. [40] Ik vond dat echter niet juist, geachte raad, maar zodra hij mij beschuldigd had, heb ik mijzelf aangeboden om met mij te doen wat u goeddunkt, en met geen van mijn vijanden heb ik over deze zaak een vergelijk getroffen, zij die met meer plezier kwaad spreken over mij dan dat ze zichzelf aanprijzen. Nog nooit is iemand het aangegaan om mij openlijk enig kwaad te doen, maar ze sturen dit soort mensen op mij af, waaraan u met goed fatsoen geen geloof kunt hechten. Ik zou toch wel de meest ongelukkige van alle mensen zijn, [41] als ik, die kinderloos en alleen ben, onterecht tot balling gemaakt zou worden, waarbij mijn huis een verlaten oord zou worden en mijn moeder aan alles gebrek zou moeten lijden, en ik op basis van de meest schandelijke beschuldigingen van zulk een vaderland beroofd zou worden, hoewel ik er vele zeeslagen voor gevoerd heb en er vele veldslagen voor gestreden heb en ik mijzelf zowel tijdens de democratie als de oligarchie een fatsoenlijk burger betoond heb.

[42] Maar ik weet niet waarom ik deze dingen moet zeggen, geachte raad. Ik heb u duidelijk gemaakt dat er geen heilige stronk op mijn grond stond, en ik heb u getuigen en bewijzen geleverd. Houdt deze dingen in gedachten en kom tot een oordeel in deze zaak, en verlang van hem te horen waarom hij, als het mogelijk was geweest om mij op heterdaad als schuldige aan te wijzen, mij pas zoveel tijd later voor zulk een belangrijke rechtbank gedaagd heeft, [43] en waarom hij zonder enige getuige te leveren, probeert om met argumenten zijn gelijk te halen, als het mogelijk was geweest om mij door middel van de daad zelf als misdadiger aan te wijzen, en waarom hij, toen ik al mijn dienaren aanbood, van wie hij zegt dat ze erbij waren, ze niet wilde aannemen.


[1] Het uitvragen van slaven door middel van foltering was een gebruikelijke procedure in het oude Athene.