(Grieks) (pdf)

[1] Beste aanwezigen bij deze begrafenis, als ik het idee zou hebben dat ik met een toespraak de kwaliteit van de mannen die hier liggen duidelijk kon maken, dan zou ik mijn ongenoegen uiten tegenover degenen die zo weinig dagen van tevoren de opdracht gegeven hebben om een toespraak over hen te houden. Maar omdat voor alle mensen samen alle tijd van de wereld niet genoeg zou zijn om een toespraak voor te bereiden die aan de daden van deze mannen recht kan doen, lijkt het mij dan ook dat de stad, uit voorzorg voor degenen die hier spreken, de opdracht kort van tevoren geeft, in de overtuiging dat de sprekers op deze manier de meeste vergevingsgezindheid bij hun toehoorders zullen aantreffen. [2] In werkelijkheid, echter, gaat mijn toespraak wel over hen, maar is het geen wedstrijd tegen hun daden, maar tegen degenen die al eerder over hen gesproken hebben. Hun grote deugd heeft immers zulk een overvloed aan materiaal opgeleverd, zowel voor hen die kunnen dichten als voor hen die toespraken willen geven, dat er door mijn voorgangers weliswaar veel moois over hen gezegd is, maar dat er door hen ook veel buiten beschouwing gelaten is en er voldoende overblijft dat degenen die daarna komen kunnen zeggen. Want met geen enkel land en geen enkele zee waren zij onbekend, en overal bij alle mensen bezingen degenen die over hun eigen ellende treuren hun grootse daden.

[3] Maar eerst zal ik van onze voorvaderen hun gevaarlijke ondernemingen van lang geleden verhalen, hen gedenkend vanuit wat er over hen verteld is. Want het is gepast dat alle mensen ook hen gedenken, door hen in liederen te bezingen, over hen te spreken in uitspraken over goede mensen, en hen te eren bij gelegenheden als deze, de levenden onderwijzend met de daden van de doden.

[4] Want de Amazonen, lang geleden, waren dochters van Ares en woonden bij de rivier de Thermodon, als enige van de stammen in hun omgeving met ijzer bewapend en als eerste van alle volkeren op paarden rijdend, waarmee zij onverwachts, dankzij de onervarenheid van hun tegenstanders, te pakken kregen wie voor hen vluchtten en ontkwamen aan wie hen achtervolgden. Zij werden meer als mannen beschouwd op basis van hun dapperheid dan als vrouwen op basis van hun natuur, want zij leken met hun moed mannen meer te overtreffen dan zij met hun lichamelijke gestalte voor hen onderdeden. [5] Toen zij heersten over vele volkeren en door hun daden de stammen in hun omgeving aan zich onderworpen hadden, en toen zij door woorden over de grote faam van dit land te horen kregen, verzamelden ze met hoge verwachtingen naar grote roem de strijdbaarste van de volkeren en trokken op tegen deze stad. Maar zij stuitten op dappere mannen en verkregen een moed die paste bij hun natuur, zij kregen een reputatie tegengesteld aan die daarvoor en leken door hun gedrag bij gevaar meer dan door hun lichaam vrouwen te zijn. [6] Alleen aan hen was het niet vergund om van hun fouten te leren en voortaan betere besluiten te nemen, en evenmin om naar huis terug te keren en rapport uit te brengen van hun eigen falen en van de voortreffelijkheid van onze voorouders. Want door ter plekke te sterven en te boeten voor hun onverstand, hebben ze de herinnering aan deze stad door haar moed onsterfelijk gemaakt en hebben ze hun eigen vaderland door hun rampspoed alhier naamloos gemaakt. Omdat zij op onrechtvaardige wijze andermans land begeerden, hebben zij op rechtvaardige wijze hun eigen land verloren.

[7] Toen Adrastos en Polyneikes tegen Thebe opgetrokken waren en de strijd verloren hadden, en toen het volk van Kadmos het hun niet toestond om hun doden te begraven, waren de Atheners van mening dat als deze mensen iets misdaan hadden, zij door te sterven de zwaarste straf gekregen hadden, maar dat de goden beneden niet kregen wat hun toekwam en dat de goden boven beledigd werden door het verontreinigen van de heiligdommen. Eerst stuurden zij herauten en verzochten hen om toestemming voor het wegdragen van de lijken, [8] in de mening dat het iets voor dappere mannen is om zich op vijanden te wreken zolang deze leven, maar iets voor mannen zonder zelfvertrouwen om hun eigen dapperheid te bewijzen via de lichamen van de doden. Maar toen ze dit niet voor elkaar kregen, trokken ze tegen hen ten strijde, hoewel er in het verleden geen enkel geschil met het volk van Kadmos geweest was, en ook niet om de levende inwoners van Argos een plezier te doen. [9] Omdat zij het juist achtten dat degenen die in de oorlog gestorven waren, de gebruikelijke riten zouden ontvangen, stelden zij zich bloot aan het gevaar bij één van beide partijen, omwille van allebei. Omwille van de ene partij, zodat zij geen misdaden meer zouden plegen jegens de gestorvenen en de goden niet verder zouden beledigen, en omwille van de andere, zodat zij niet voortijdig naar hun eigen stad zouden terugkeren, zonder de traditionele eer te hebben kunnen betuigen, beroofd van een Grieks gewoonterecht en gefrustreerd in een gemeenschappelijke hoop. [10] Met deze overwegingen en in de overtuiging dat de lotgevallen van de oorlog alle mensen overkomen, maakten zij zich veel vijanden, maar doordat zij streden met de rechtvaardigheid als bondgenoot, behaalden zij de zege. Ook werden zij door hun succes niet hoogmoedig en verlangden zij niet naar een grotere straf voor het volk van Kadmos, maar tegenover hun goddeloosheid toonden zij hun eigen deugdzaamheid: zij namen de prijzen waarvoor zij gekomen waren, de lijken van de Argiven, en begroeven hen in hun eigen Eleusis. Zo gedroegen zij zich met betrekking tot de gestorvenen van de zeven tegen Thebe.

[11] En in later tijd, toen Herakles niet meer onder de mensen was en zijn kinderen op de vlucht waren voor Eurystheus, maar door alle Grieken weggejaagd werden—die zich weliswaar schaamden voor hun handelen, maar bang waren voor de macht van Eurystheus—kwamen zij bij deze stad en zetten zich als smekelingen bij de altaren neer. [12] En toen Eurystheus hen opeiste, wilden de Atheners hen niet uitleveren, maar hadden ze meer respect voor de voortreffelijkheid van Herakles dan dat ze angst hadden voor het gevaar voor henzelf, en ze achtten het juister om ter verdiging van de zwakkeren gezamenlijk met de rechtvaardigheid te strijden dan de machtigen een plezier te doen door mensen aan hen uit te leveren die onrecht van hen te lijden hadden. [13] En toen Eurystheus optrok samen met wie in die tijd de Peloponnesos beheersten, veranderden ze niet van gedachten nu zij dichtbij verschrikkelijke zaken waren, maar behielden dezelfde opvatting als daarvoor, en dat terwijl zij persoonlijk geen enkel goed van de vader van die jongens hadden ontvangen en ook niet wisten wat voor mannen zij zelf zouden worden. [14] Maar omdat ze het rechtvaardig vonden, namen ze omwille van die jongens zulk een gevaarlijke onderneming op zich, zonder dat er een eerdere vijandschap met Eurystheus geweest was en zonder dat er enige winst in het verschiet lag, behalve dan een goede reputatie. Zij hadden erbarmen met degenen die onrecht te lijden hadden en zij voelden haat voor degenen die zich aan hen vergrepen, zij namen het op zich om die laatsten tegen te houden en achtten het juist om die eersten hulp te bieden, in de overtuiging dat het een teken van vrijheid is om niets tegen de eigen wil in te doen, een teken van rechtvaardigheid om mensen te helpen die onrecht te lijden hebben, en een teken van dapperheid om voor die beide zaken, mocht het nodig zijn, in de strijd te sterven. [15] Zo trots waren beide partijen, dat de groep van Eurystheus er niet naar taalde om vrijwillig iets van de anderen te krijgen en de Atheners het niet konden velen, zelfs al kwam Eurystheus er zelf om smeken, dat hij hun smekelingen zou weghalen. Zij stelden hun eigen legermacht op en in de strijd overwonnen zij het leger dat uit heel de Peloponnesos gekomen was, en zij brachten de lichamen van Herakles’ kinderen in veiligheid, zij bevrijdden ook hun geest door hen van angst te verlossen, en omwille van de voortreffelijkheid van hun vader huldigden zij hen met hun eigen gevaren. [16] Zoveel gelukkiger, als kinderen nog, waren zij dan hun vader! Want hij, hoewel hij de oorzaak was van veel goeds voor alle mensen, zichzelf een leven bereidend vol inspanning, wedijver en ambitie, strafte weliswaar degenen die aan anderen onrecht bedreven, maar op Eurystheus, hoewel deze zijn eigen vijand was en zich tegenover hem misdroeg, was hij niet in staat zich te wreken. Zijn kinderen, daarentegen, zagen dankzij deze stad op één en dezelfde dag zowel hun eigen redding als de straf van hun vijanden.

[17] Veel dingen droegen eraan bij dat onze voorouders met vaste overtuiging streden voor wat rechtvaardig is. Want ook het begin van hun leven was rechtvaardig: zij woonden immers niet, zoals de meesten, in het land van een ander, na van overal verzameld te zijn en anderen verdreven te hebben, maar ze waren van eigen bodem en hadden hetzelfde land als moeder en als vader. [18] Als eersten en enigen in die tijd hadden ze de oligarchie bij hen verdreven en een democratie ingesteld, met de overtuiging dat vrijheid voor allen de grootste eensgezindheid is, en door de winst uit gevaren voor elkaar gemeenschappelijk te maken, bestuurden ze de stad met vrije geesten, [19] door middel van de wet goede mensen erend en slechte mensen straffend, in de overtuiging dat het het werk van beesten is om met geweld door elkaar overheerst te worden, maar dat het bij mensen past om met de wet vast te leggen wat rechtvaardig is, om met het woord te overtuigen en om met de daad die twee te dienen, geregeerd door de wet en onderwezen door het woord.

[20] Ja, met hun edele natuur en eendrachtige opstelling hebben de voorouders van de mannen die hier liggen veel mooie en bewonderenswaardige daden verricht, en degenen die van hen afstammen hebben dankzij hun eigen voortreffelijkheid overal grote overwinningstekens ter eeuwigdurende herinnering achtergelaten. Want in hun eentje hebben zij ter verdediging van heel Griekenland tegen vele tienduizenden barbaren groot gevaar gelopen. [21] Want de koning van Azië, niet tevreden met de goederen die hem ter beschikking stonden, hoopte ook Europa tot slavernij te brengen en zond een leger van vijfhonderdduizend man. En in de overtuiging dat als zij deze stad vrijwillig tot vriend zouden maken of onvrijwillig zouden onderwerpen, zij gemakkelijk over het merendeel van de Grieken zouden komen te heersen, gingen zij op weg naar Marathon, menend dat de Grieken het meest verstoken van bondgenoten zouden zijn als zij een gevaar konden vormen op een moment dat Griekenland nog verdeeld was over de vraag op welke manier zij de aanvallers moesten afweren. [22] Ook hadden zij op basis van eerdere verrichtingen een zodanig beeld van de stad, dat als zij eerst een andere stad zouden aanvallen, zij zowel tegen hen als tegen de Atheners oorlog zouden voeren, want deze zouden bereidwillig degenen die onrecht leden te hulp komen. Maar als ze eerst hiernaartoe zouden komen, dan zou niemand van de andere Grieken het aandurven om door het redden van anderen een openlijke vijandschap omwille van hen in hun richting te doen ontstaan. [23] Zo redeneerden zij dus, maar onze voorouders, zonder de gevaren van de oorlog in overweging te nemen, maar menend dat een roemrijke dood een onsterfelijk verhaal over goede daden zou nalaten, vreesden het grote aantal van hun tegenstanders niet, maar hadden meer vertrouwen in hun eigen kwaliteiten. En omdat zij zich schaamden dat er barbaren in hun land waren, wachtten ze het niet af dat hun bondgenoten ervan zouden horen en hen te hulp zouden komen, en ze vonden dat zij hun redding niet aan anderen te danken moesten hebben, maar de andere Grieken aan hen. [24] Omdat allen die ene opvatting deelden, gingen zij met weinigen velen tegemoet. Want zij waren van mening dat sterven iets was dat zij met velen zouden delen, maar het zijn van een deugdelijk mens slechts met weinigen, en zij meenden dat zij hun ziel als iets bezaten dat vanwege de dood aan een ander toebehoort, maar dat zij de herinnering aan deze gevaren zouden nalaten als iets dat van henzelf was. Ook geloofden ze dat als ze in hun eentje niet van hen konden winnen, ze dat ook samen met hun bondgenoten niet zouden kunnen. En als ze verloren, zouden ze slechts iets eerder dan de rest omkomen, maar als ze wonnen, dan zouden ze ook de rest bevrijden. [25] En omdat het deugdelijke mannen waren, zij hun lichamen niet spaarden en omwille van de voortreffelijkheid niet teveel aan het leven hingen, maar meer eerbied hadden voor hun eigen wetten dan ze vrees hadden voor de vijand, richtten zij een zegeteken op namens Griekenland tegen de barbaren in hun streek, die voor geld andermans land waren binnengevallen, voorbij de grenzen van hun gebied. [26] En zij rekenden zo snel met dit gevaar af, dat dezelfde mannen aan de anderen het bericht konden brengen zowel van de komst van de barbaren hier, als van de overwinning van onze voorouders. Inderdaad voelde niemand van de anderen angst voor het dreigende gevaar, maar toen zij het nieuws hoorden, verheugden zij zich over hun vrijheid. Zodoende hoeft het niet te verbazen dat hun daden, hoewel die lang geleden plaatsvonden, nog als nieuw lijken en dat hun voortreffelijkheid ook nu nog door alle mensen wordt bewonderd.

[27]  Xerxes, de koning van Azië, die Griekenland geringschat had, maar bedrogen was in zijn verwachtingen, die in zijn eer geschaad was door het gebeurde, gepijnigd door de tegenslag, boos op de verantwoordelijken, die nog nooit ellende meegemaakt had en geen ervaring had met deugdelijke mannen, trof zijn voorbereidingen en kwam in het tiende jaar na die gebeurtenissen met duizendtweehonderd schepen, en hij nam zulk een grote menigte aan voetsoldaten mee, dat zelfs het opnoemen van de volkeren die met hem meegingen al een hele klus zou zijn. [28] En de duidelijkste illustratie van het grote aantal: hoewel hij zijn voetleger met duizend schepen het smalste deel van de Hellespont over kon laten steken van Azië naar Europa, wilde hij dat niet, omdat hij vond dat dit hem te veel tijd zou kosten. [29] En zonder zich iets aan te trekken van de natuurlijke orde, de goddelijke wetten of menselijke denkkaders, liet hij een weg door de zee maken en dwong hij een vaart door het land af, door de Hellespont te overbruggen en Athos te doorgraven, zonder dat iemand hem weerstond, want sommigen gehoorzaamden hem tegen hun wil en anderen gaven zich uit vrije wil aan hem over. De eersten waren namelijk niet in staat zich tegen hem te verdedigen, en de anderen waren met geld gecorrumpeerd. Het waren twee dingen die hen overtuigden: winst en angst. [30] Toen Griekenland er zo voor stond, gingen de Atheners aan boord van hun schepen en trokken te hulp naar Artemision, en de Spartanen en sommige van hun bondgenoten traden aan bij Thermopylai, ervan uitgaand dat zij vanwege de smalle ruimte van het terrein de doorgang zouden kunnen bewaken. [31] En toen het gevaar van de strijd op hetzelfde moment plaatsvond, wonnen de Atheners hun zeeslag, maar de Spartanen, hoewel ze in moed niet tekort schoten, maar omdat ze zich vergist hadden in het aantal van degenen van wie zij verwacht hadden dat zij zouden komen verdedigen en ook van degenen tegenover wie zij het gevaar van de strijd zouden opzoeken, werden omgebracht, zonder toe te geven aan hun tegenstanders, maar door te sterven op de plek waar zij waren opgesteld voor de strijd. [32] Toen de ene groep op die wijze zijn onfortuinlijke lot had geleden en de andere groep de doorgang in zijn macht had gekregen, trokken de vijanden op naar deze stad, en onze voorouders, toen ze vernomen hadden van de ramp die de Spartanen was overkomen, wisten zich geen raad met de stand van zaken om hen heen, maar ze wisten dat als zij de barbaren op het land tegemoet zouden treden, de vijanden met hun duizend schepen naar de verlaten stad zouden varen en haar zouden innemen, maar als zij aan boord van hun triremen zouden gaan, dan zou de stad door hun landleger worden ingenomen, [33] en ze konden niet beide dingen doen, namelijk de vijand afslaan en voldoende bewaking achterlaten. Met deze twee opties die voorlagen, het verlaten van hun vaderland, of het aansluiten bij de barbaren en het onderwerpen van de Grieken, meenden zij dat vrijheid, vergezeld door deugd, armoede en ballingschap, beter was dan slavernij van het vaderland, vergezeld door schande en rijkdom, en ter verdediging van Griekenland verlieten zij hun stad, zodat zij om de beurt tegen elk van beide legers het gevaar konden opzoeken, maar niet tegen allebei tegelijk. [34] Zij brachten hun kinderen, vrouwen en moeders in veiligheid op Salamis en zij verzamelden ook de vloot van de andere bondgenoten. Niet veel dagen later kwamen zowel het landleger als de vloot van de barbaren. Wie zou bij het zien daarvan niet bang worden, zulk een groot en beangstigend gevaar voor de stad dat voor de vrijheid van de Grieken werd uitgevochten? [35] Welke gedachten hadden de mensen die toekeken naar de manschappen op die schepen, terwijl hun eigen redding ongewis was en het gevaar op handen, of degenen die een zeeslag zouden gaan voeren omwille van hun dierbaren, omwille van de kostbare prijs die zich op Salamis bevond? [36] Zulk een grote menigte aan vijanden omringde hen aan alle kanten, dat ze hun eigen dood als het kleinste kwaad van dat moment voorzagen, en als grootste ramp dat wat degenen die in veiligheid gebracht waren konden verwachten te zullen worden aangedaan door de barbaren, als deze aan het langste eind zouden trekken. [37] Vanwege de heersende radeloosheid grepen zij elkaar vast en zeker geregeld bij de arm en beklaagden zij elkaar, zo stel ik me voor, omdat ze wisten dat hun eigen schepen met weinig waren en zagen dat die van de vijand met veel waren, en omdat ze wisten dat de stad verlaten lag, het land geplunderd werd en vol barbaren zat, terwijl de heiligdommen brandden en allerhande verschrikkingen nabij waren, [38] en omdat zij op hetzelfde moment een Grieke en een barbaars strijdlied door elkaar hoorden, aansporing van beide kanten en geschreeuw van degenen die sneuvelden, terwijl de zee gevuld was met lijken en er vele schepen, zowel vriendelijk als vijandelijk, schipbreuk leden, terwijl de zeeslag lange tijd onbeslist bleef en zij nu eens meenden dat zij gewonnen hadden en gered waren, dan weer dat zij een nederlaag geleden hadden en verloren waren. [39] Vanwege de aanwezige angst dachten ze vast en zeker vele dingen te zien die ze niet zagen, en vele dingen te horen die ze niet hoorden. Wat voor smeekbeden tot de goden vonden daar niet plaats, herinneringen aan offers, erbarmen met kinderen, verlangen naar echtgenotes, medelijden met vaders en moeders en de gedachte aan de kwaden die hun ten deel zouden vallen, als zij aan het kortste eind zouden trekken? [40] Wie van de goden zou geen medelijden met hen hebben, vanwege de grootte van het gevaar? Wie van de mensen zou niet in huilen uitbarsten? Wie zou hun moed niet bewonderen? Ja, die mannen muntten in buitengewone mate uit boven alle mensen in hun voortreffelijkheid, zowel in besluitvorming als in de gevaren van de oorlog, toen zij hun stad verlieten, aan boord van hun schepen gingen en hun eigen zielen, weinig in aantal, opstelden tegenover de menigte van Azië. [41] Met het winnen van die zeeslag lieten zij aan alle mensen zien dat het beter is om met een klein aantal het gevaar aan te gaan omwille van de vrijheid dan met een groot aantal onderdanen omwille van de eigen slavernij. [42] Zij brachten de meeste en mooiste elementen bij elkaar ter verdediging van de vrijheid van Griekenland: de strateeg Themistokles, zeer bedreven in spreken, denken en doen, meer schepen dan de andere bondgenoten en de meest ervaren manschappen. Inderdaad, wie van de andere Grieken zou zich met hen kunnen meten in bekwaamheid, aantal en kwaliteit? [43] Zodoende ontvingen zij van Griekenland terecht de eerste prijs voor moed in de zeeslag, verwierven zij zich met reden een voorspoed in verhouding met de gelopen gevaren en lieten zij aan de barbaren uit Azië zien dat hun kwaliteit onvervalst was en van eigen bodem.

[44] Dus door tijdens de zeeslag zich zulke mensen te betonen en verreweg het grootste deel van de gevaren op zich te nemen, hebben ze met hun persoonlijke deugd de algemene vrijheid ook voor de anderen verworven. Toen de inwoners van de Peloponnesos daarna de Isthmos met een muur afsloten en tevreden waren met hun eigen veiligheid, toen ze dachten verlost te zijn van het gevaar via de zee en van plan waren om de andere Grieken aan hun lot over te laten als deze onder de barbaren kwamen, [45] werden de Atheners boos en raadden hen aan om rond heel de Peloponnesos een muur te bouwen, want als zij Atheners, verraden door de Grieken, bij de barbaren zouden komen te horen, dan zouden de barbaren geen duizend schepen nodig hebben en zou de muur op de Isthmos de Grieken niet helpen, want de heerschappij op zee zou onaangevochten van de koning zijn. [46] Omdat zij hier lering uit trokken en vonden dat ze onrechtvaardig handelden en slecht besloten hadden, en dat de Atheners rechtvaardig spraken en zeer goede vermaningen tot hen richtten, kwamen zij hen te hulp bij Plataiai. En nadat het grootste deel van de bondgenoten tijdens de nacht uit de slagorde was weggerend, vanwege het grote aantal vijanden, deden de Spartanen en de inwoners van Tegea de barbaren op de vlucht slaan en overwonnen de Atheners en de inwoners van Plataiai in de strijd alle Grieken die van hun vrijheid haddden afgezien en onder slavernij gebukt gingen. [47] Op die dag voegden zij een zeer mooi slot toe aan alle eerdere gevaren en stelden zij de vrijheid voor Europa veilig, en omdat ze in al die gevaren een bewijs geleverd hadden van hun voortreffelijkheid, in hun eentje en samen met anderen, in veldslagen en zeeslagen, tegen barbaren en tegen Grieken, werden ze door allen, zowel degenen met wie ze samen hadden gevochten als degenen tegen wie ze oorlog hadden gevoerd, waardig bevonden om de leiders van Griekenland te worden.

[48] In later tijd brak er een Griekse oorlog uit als gevolg van jaloezie over wat er gebeurd was en afgunst over wat er bereikt was, omdat allen een grote dunk van zichzelf hadden en iedereen maar een kleine aanleiding nodig had. Toen de Atheners een zeeslag tegen de inwoners van Aigina en hun bondgenoten hielden, kregen ze zeventig van hun triremen in bezit. [49] En terwijl ze Egypte en Aigina tegelijkertijd belegerden en de mannen van strijdbare leeftijd met de schepen of met het landleger weg waren, trokken de Korinthiërs en hun bondgenoten in vollen getale uit, in de overtuiging dat zij ofwel een verlaten land zouden binnenvallen, ofwel het gestationeerde leger uit Aigina zouden wegtrekken, en zij namen Geraneia in. [50] Maar omdat de soldaten ver weg waren en de vijanden dichtbij, namen de Atheners niet de moeite om iemand terug te roepen, maar omdat zij vertrouwen hadden in hun eigen bezieling en op de aanvallers neerkeken, durfden de ouderen en de jongens die nog onder de strijdbare leeftijd waren het aan om zelf in hun eentje het gevaar het hoofd te bieden. De ene groep bezat voortreffelijkheid door hun ervaring, de andere door hun natuur, [51] de ene groep had al op veel plaatsen zelf zijn kwaliteit bewezen, de andere volgde hun voorbeeld, waarbij de ouderen wisten hoe ze leiding moesten geven en de jongeren in staat waren uit te voeren wat bevolen werd. [52] Met Myronides als opperbevelhebber traden ze hen tegemoet in het land van Megara en overwonnen ze heel hun legermacht, met behulp van mannen die al afscheid hadden genomen van het leven als soldaat en van jongens die er nog niet klaar voor waren, een vijand die het had aangedurfd om hun eigen land binnen te vallen, maar die ze tegemoettraden in het land van een ander. [53] Zij richtten een zegeteken op van een zeer mooie gebeurtenis voor henzelf en een zeer schandelijke voor de vijanden, de ouderen niet meer op volle sterkte van hun lichaam, de jongeren nog niet, maar beide groepen krachtig van geest. En nadat ze met zeer grote roem naar hun eigen land teruggekeerd waren, vervolgde de ene groep zijn opleiding en de andere beraadslaagde over wat er nog te doen stond.

[54] Het is niet eenvoudig om de gevaren die door vele mensen getrotseerd werden stuk voor stuk door één persoon te laten vertellen, en evenmin om de daden die in alle tijden verricht zijn, in één dag duidelijk te maken. Want welke toespraak, welke tijd, welke spreker zou toereikend zijn om de voortreffelijkheid aan te geven van de mannen die hier liggen? [55] Want met zeer grote inspanningen, zeer roemrijke slagen en zeer goed doorstane gevaren hebben ze Griekenland vrij gemaakt en hun eigen vaderstad als de grootste betoond. Zeventig jaar hebben ze over de zee geheerst en hun bondgenoten vrij van opstanden gehouden, [56] ze vonden het niet juist dat de meerderheid slaaf was van een minderheid, maar dwongen af dat allen gelijk waren, zonder de bondgenoten te verzwakken, maar ook hen sterk makend, en hun eigen macht zodanig groot betonend, dat de grote koning geen begeerte meer toonde naar andermans land, maar weggaf van het zijne en vreesde voor wat hem nog restte. [57] In die tijd voeren er geen triremen uit Azië en werd er bij de Grieken geen tiran aangesteld en werd er geen Griekse stad door de barbaren tot slavernij gebracht. Zoveel ingetogenheid en angst bezorgd hun voortreffelijkheid bij alle mensen. Om die reden moeten alleen zij beschermers van de Grieken en leiders van de steden worden.

[58] En ook bij verlies betoonden zij hun deugdelijkheid. Want toen hun schepen in de Hellespont vergingen, ofwel door een slecht optreden van de aanvoerder, ofwel door een besluit van de goden, en die zeer grote ramp zowel voor ons die verloren als voor de andere Grieken plaatsvond, werd niet veel later duidelijk dat de macht van onze stad de redding van Griekenland was geweest. [59] Want toen anderen de leiders geworden waren, wonnen mannen die daarvoor nog nooit de zee waren opgegaan van de Grieken in een zeeslag, en zij voeren naar Europa, waar zij de steden van de Grieken tot slavernij brachten, en er werden tirannen aangesteld, sommige na onze nederlaag, andere na de overwinning van de barbaren. [60] Zodoende zou het goed passen als men toen bij dit graf in rouw gedompeld was voor Griekenland en zou treuren over degenen die hier liggen, omdat samen met de voortreffelijkheid van deze mannen hun eigen vrijheid begraven werd. Wat een ongeluk voor Griekenland, dat wees werd van zulke mannen, en wat een geluk voor de koning van Azië, die te maken kreeg met andere leiders! Want door het wegvallen van deze mannen kwam er slavernij over Griekenland en doordat er andere leiders waren, kwam in hem de ijver op om het gedrag van zijn voorvaderen na te volgen.

[61] Ik heb me er weliswaar toe laten brengen om deze rouwklacht te uiten voor heel Griekenland, maar het is een goede zaak om die mannen te gedenken, zowel privé als in het openbaar, die door de slavernij te ontvluchten en te strijden voor rechtvaardigheid en de kant van de democratie te kiezen, iedereen tot vijand gemaakt hadden, maar die terugkeerden naar de Peiraieus, niet door een wet gedwongen, maar door hun natuur overgehaald. [62] Met nieuwe gevaren volgden zij de oude deugd van hun voorvaderen na, om met hun eigen leven de stad ook voor de anderen een gemeenschappelijke zaak te maken, een dood in vrijheid verkiezend boven een leven in slavernij, waarbij zij zich niet minder schaamden voor hun eigen verlies dan dat zij boos waren op hun vijanden en liever in hun eigen land wilden sterven dan leven terwijl zij woonden in dat van een ander. Als bondgenoten hadden ze hun eden en verbonden, en als vijanden degene die er ook vroeger al waren en daarbij hun eigen medeburgers. [63] Toch waren ze niet bang voor het grote aantal van hun tegenstanders, maar gingen met hun eigen lichaam het gevaar aan, en zij richtten een zegeteken op over hun vijanden en leveren als getuigen voor hun eigen deugd de graven van de Spartanen die dichtbij dit monument liggen. Ja, zij bewezen dat deze stad groot is in plaats van klein, en zij lieten haar als eensgezind zien in plaats van verdeeld, en zij richtten muren op in plaats van degene die neergehaald waren. [64] Zij die terugkeerden naar hun eigen stad lieten besluiten zien die verwant zijn aan de daden van hen die hier liggen: zij gingen niet over tot wraak op hun vijanden, maar tot het behoud van de stad, en zonder iets van hun eigen rechten te kunnen laten varen of zelf meer nodig te hebben dan anderen, lieten ze zelfs degenen die slaaf wilden zijn, delen in hun vrijheid en wilden ze zelf geen deel hebben aan hun slavernij. [65] Met zeer grote en mooie daden bewezen zij dat de stad voordien niet door hun eigen slechtheid en ook niet door de kwaliteit van hun vijanden een nederlaag had geleden. Want als zij in staat waren om na het uitbreken van een gewelddadige burgeroorlog en in aanwezigheid van de Peloponnesiërs en van de andere vijanden naar hun eigen stad terug te keren, dan moge het duidelijk zijn dat als zij eensgezind waren geweest, zij met gemak de oorlog tegen hen hadden kunnen voeren.

[66] Op grond van de doorstane gevaren in de Peiraieus worden zij dus door alle mensen bewonderd, en het is gepast om ook prijzend te spreken over de vreemdelingen die hier liggen, die de democratie te hulp gekomen zijn en voor onze redding strijdend, de deugd als hun vaderland beschouwend, op zulk een wijze hun leven ten einde gebracht hebben. In ruil daarvoor heeft de stad rouw over hen afgekondigd en hun een staatsbegrafenis gegeven, en zij heeft het aan hen verleend om voor altijd dezelfde voorrechten te bezitten als de burgers.

[67] De mannen die op dit moment begraven worden, kwamen de Korinthiërs te hulp, die door oude vrienden onrecht te lijden hadden en van wie zij de nieuwe bondgenoten werden. Zij hadden een andere opvatting dan de Spartanen (want die misgunden de Korinthiërs hun goederen, maar zij hadden medelijden met hen, omdat ze onrecht te lijden hadden, en herinnerden zich niet de oude vijandschap, maar zetten zich in voor hun huidige vriendschap) [68] en hebben hun voortreffelijkheid aan alle mensen duidelijk laten zien. Want terwijl zij Griekenland groot maakten, hadden zij niet alleen de moed om voor hun eigen redding gevaar te lopen, maar ook om te sterven voor de vrijheid van hun vijanden. Zij vochten immers voor de bondgenoten van de Spartanen, voor hun vrijheid. Want bij een overwinning zouden zij hun dezelfde vrijheden gunnen, maar bij een nederlaag zouden zij een zekere slavernij nalaten voor de inwoners van de Peloponnesos.

[69] Voor degenen die zich daar in die situatie bevonden was het leven bedroevend en de dood wenselijk, maar de mannen hier waren zowel bij leven als bij sterven om jaloers op te zijn, omdat zij opgevoed waren door goede voorouders en omdat zij, eenmaal mannen geworden, de roem van hun voorgangers in stand hielden en hun eigen deugdelijkheid bewezen. [70] Zij zijn de oorzaak geworden van veel goeds voor hun vaderland, ze hebben hersteld wat door anderen verloren was en zij hebben de oorlog ver van hun eigen stad gebracht. En zij eindigden hun leven zoals goede mensen horen te sterven, door hun kostgeld terug te betalen aan hun vaderland en bij degenen die hen gevoed hebben verdriet achter te laten. [71] Zodoende is het gepast voor de levenden om hen te missen en zichzelf te beklagen en medelijden te hebben met hun nabestaanden rond het leven dat hen nog rest. Want welke vreugde blijft er voor hen nog over, nu zulke mannen begraven worden, die alles minder waard achtten dan hun deugd en zo zichzelf van het leven beroofd hebben, hun vrouwen tot weduwen maakten, hun eigen kinderen als wezen achterlieten en hun broers, vaders en moeders alleen lieten? [72] Al is er voor hen veel vreselijks aan de hand, toch benijd ik hun kinderen, omdat zij te jong zijn om te beseffen van wat voor soort vaders zij beroofd zijn, maar ik heb medelijden met degenen uit wie die mannen geboren waren, omdat zij te oud zijn om hun verlies te vergeten. [73] Want zou er pijnlijker zijn dan dit, het baren en opvoeden en begraven van de eigen kinderen, op de oude dag geen kracht meer in het lichaam te hebben en van alle hoop beroofd te zijn, omdat men zonder dierbaren en zonder vermogen is komen te zitten, en door dezelfde mensen eerst benijd te worden en nu zielig gevonden, en dat de dood voor hen meer gewenst is dan het leven? Hoe beter de mannen waren, des te groter de droefheid voor degenen die achterblijven. [74] En hoe moeten zij hun pijn stillen? In de tegenslagen voor de stad? Maar op zo’n moment is het te verwachten dat ook anderen aan hen terugdenken. In de gezamenlijke voorspoed dan? Maar het is genoeg om pijn te doen, wanneer de eigen kinderen dood zijn en de levenden profijt trekken van hun deugd. Of in persoonlijke gevaren? Wanneer zij zien dat mensen die vroeger hun vrienden waren, nu wegvluchten voor hun gebrek, en hun vijanden zich verkneukelen over hun tegenspoed? [75] Volgens mij kunnen wij aan degenen die hier liggen alleen op deze manier onze verschuldigde dank brengen: als wij net zo ons best voor hun ouders doen als zij dat deden, en hun kinderen net zo aan ons hart drukken als zij dat deden toen zij hun vaders waren, en hun vrouwen dezelfde hulp verschaffen als zij deden toen zij nog in leven waren. [76] Want wie zouden wij terechter eren dan degenen die hier liggen? Voor wie van de levenden zouden wij terechter ons best doen dan voor hun nabestaanden, die evenveel profijt als de rest hebben gehad van hun deugd, maar nu zij gestorven zijn als enigen werkelijk deel hebben aan het verlies?

[77] Maar eigenlijk weet ik niet of we over zulke dingen moeten klagen, want het is ons niet onbekend dat wij sterfelijk zijn. Dus waarom is het nodig dat wij nu bedrukt worden door dingen waarvan we allang zagen aankomen dat we ze zouden meemaken, of dat wij zo uitermate zwaar tillen aan deze rampen van de natuur, als wij weten dat de dood een gemeenschappelijke werkelijkheid is voor de minsten en de besten? [78] Want hij versmaadt geen slechte mensen en voor goede mensen toont hij geen respect, maar in gelijke mate dringt hij zich op aan iedereen. Ja, als het voor degenen die de gevaren van de oorlog ontvluchten mogelijk zou zijn om de rest van de tijd onsterfelijk te zijn, dan zou het voor de levenden gepast zijn om altijd te rouwen over de doden. Maar de natuur is nu eenmaal zwakker dan ziekte en ouderdom, en de god die ons stervensuur in handen houdt, is onverbiddelijk. [79] Dus is het gepast om diegenen als zeer gelukkig te beschouwen, die zich voor zeer grote en goede zaken aan gevaren hebben blootgesteld en op deze manier hun leven beëindigd hebben, zonder hun lot aan het toeval over te laten en de vanzelf komende dood af te wachten, maar de mooiste dood kiezend. De herinnering aan hen zal nooit oud worden en hun roem zal een voorwerp van jaloezie zijn voor alle mensen. [80] Zij die vanwege hun natuur beweend worden als sterfelijk, worden als onsterfelijk bezongen vanwege hun deugd. Want zij ontvangen een staatsbegrafenis en er worden wedstrijden voor hen gehouden in kracht en wijsheid en rijkdom, omdat wie in de oorlog gesneuveld zijn, het waard zijn om met dezelfde eerbewijzen geëerd te worden als de onsterfelijken. [81] Ik prijs hen dus zalig om hun dood en ben jaloers op hen, en naar mijn mening is het alleen voor die mensen beter om bestaan te hebben, die na het ontvangen van een sterfelijk lichaam een onsterfelijke herinnering hebben achtergelaten, dankzij hun voortreffelijk­heid. Niettemin is het nodig om de oude zeden te blijven toepassen en de wet van de voorvaderen te onderhouden door te treuren over wie begraven worden.